Sobere Mattheus-Passion in Bilzen stijlvol vertolkt
Mattheus Passion van J.G. Kühnhausen
Zaterdag 3 april 1971 om 20 u. Sint Mauritiuskerk te Bilzen
Kapelaan Gathy dirigeerde afscheidsconcert
Bij het beluisteren van de beide grote Bach-Passionen kan men zich soms moeilijk van de indruk ontdoen dat de Cantor van Leipzig zich toch enigszins een “concertpubliek” – weliswaar in de edelste en meest verheven betekenis – voorstelde. Uit Keiser's “Marcus-Passion”, die we tijdens de afgelopen week te Hasselt en Tongeren hoorden, spreekt (zij het met veel terughoudendheid) de “theaterman”, voornamelijk in het plastisch gesculpteerd recitatief.
Daartegenover staat de Mattheus-Passion van de cantor van Celle (in de Lünebürger Heide), Johannes-Georg Kühnhausen, waarvan het ontstaansjaar (rond 1700) het werk een generatie ouder dan Bach's Passion volgens dezelfde Evangelist maakt. Het is een zogeheten “generaalbas-Passion”, die van de eerste tot de laatste noot door het “continuo” wordt begeleid: klavecimbel en cello voor de evangelist, orgel en cello voor de Christuswoorden en koorinterventies – en waarvan het recitatief weliswaar in vrij gecomponeerde eenstemmige stijl staat, doch niettemin uitermate sober en ingetogen behandeld wordt.
Met andere woorden Kühnhausens Mattheus-Passion is een echte “gebedspassie”, waarvan de stijl qua uitvoering in hoge mate bepaald wordt door de tenor-evangelist. In de jonge Gentse classicus René Jacobs, vond Bilzen, vorige zaterdag in de Sint Mauritiuskerk, de miraculeuze stem en de soberheid van stijl die aan de vertolking het religieuze karakter verleenden dat Kühnhausen heeft nagestreefd.
Met trefzekere intuïtie bracht Jacobs aan het strenge recitatief enkele sobere fiorituren aan, die de strakke lijn verlevendigden. Voor de afwezige koortenor Michel Cielen zong hij eveneens “de kleine rollen”, wat zijn aandeel in het geheel van de uitvoering nog verhoogde. In de eveneens jonge Antwerpse bas-bariton Frans Van Eetvelde vond hij een partner die weloverwogen en met fraai geluid de Christus-woorden debiteerde.
Het Bilzers Koor diende uitstekend de beknopte “turbea” en de weinige koralen, terwijl koorleden Rina Cielen en Lutgard Sleurs uitstekend de ariosa-gedeelten voor hun rekening namen. José Cielen zong een “kleine” partij, Winnie Moermans bespeelde het klavecimbel, Albert Zegers het positieforgel; beide laatste werden begeleid door Paul Hermans, cello. Het aandeel van de instrumentale groep was eveneens van groot belang in de weergave van het geheel.
Kapelaan Gathy dirigeerde met de hem bekende discretie en efficiëntie. Vooraf liet hij zijn Kamerkoor – wat schuchter – een prachtig Schütz-motet zingen (“Turbabor sed non perturbabor”), terwijl het grote koor versterkt door het meisjeskoor van het H.Graf, een tweetal op de gelegenheid toepasselijke motetten (Lassus, Händl) voordroeg.
De uitvoering zou volledig herhaald worden in de Magdalenakerk te Brussel, maandag jl. Daarmee kwam dan het einde aan de kooractiviteit van kapelaan Gathy te Bilzen, die onlangs tot pastoor te Dilsen werd benoemd. Met hem durven we hopen dat de koortraditie die hij in 15 jaar met zoveel geduld en onverwoestbare energie heeft opgebouwd, omwille zijn vertrek niet te niet zal gaan en dat het roerige Demerstadje – waar wel een internationaal jazzfestival is leefbaar gebleken – de mensen zal opbrengen om zijn werk voort te zetten.
C. S.
*SilvaticaHistoriek.docArtikel2
(Krantenartikel)